Essay ‘Het Leeft’ by Mijke Pol

HET LEEFT

Ergens in Den Bosch staat een stolp. Ik heb er één keer een afbeelding van gezien. De achtergrond was vaag, maar het leek op een archief of misschien een museumdepot. Onder die stolp leefde iets. Dat was ook het bijzondere van die foto: die bewoog. Het ding onder de stolp knipperde snel. Het deed me denken aan het rap kloppende hartje van een ongeboren baby. Als je je oor tegen het geknipper legde en heel goed luisterde, hoorde je het ding onder de stolp zingen: ‘Dat gaat naar Den Bosch toe, Zoete Lieve Gerritje.’

Onlangs ving ik op dat de foto ergens op het Stadskantoor is. Verstopt in een la. Het gerucht gaat dat hij op de afdeling Stadsontwikkeling te vinden moet zijn. Maar ik heb ook verhalen gehoord over een ambtenaar van Erfgoed die het ding verstopt heeft. De stolp zelf moet ergens in een kluis zitten. Mogelijk is hij begraven in een van de graftombes van de Sint Jan. De stad is doodsbang dat het ding ontsnapt. Dat is één keer eerder gebeurd, in de zestiende eeuw. Het leverde ijzingwekkende en vernieuwende kunst op. De stad heeft er alles aan gedaan dat incident te verstoppen: er is geen enkel origineel kunstwerk meer in Den Bosch te vinden. Met Madrid is een zwijgdeal gemaakt.

Onlangs ging het toch mis. Zeven jaar geleden kregen Edwin Vollebergh, Petra Janssen en Simone Kramer de sleutel van een verlaten fabriek. Het veevoer zat er nog in. Ergens tijdens het graven, hakken, slijpen en schuren gebeurde er iets. Mogelijk dat het de trillingen waren, zoals we die uit Groningen kennen. Er gingen bewegingsgolven door de stad, waar de oude middeleeuwse fundamenten niet aan gewend waren. Het zorgde voor het oplichten van de glazen stolp. Iets van het kloppende ding ontsnapte en vond zijn weg naar de Tramkade. Het andere deel ging naar Spanje. Het haalde de kunstwerken terug naar Den Bosch. De enige die toen al doorhad wat er aan de hand was, was Rombouts. Hij wist Madrid te verleiden de kunstwerken weer op te halen. Maar in de Tramkade groeide iets dat niet meer te stoppen was.

In het Werkwarenhuis nam het leven de fabriek over. Er kwam kunst en design. En mensen die zich nergens anders thuis voelden. De energie groeide exponentieel. De dagen waren te kort en dus kwam er een nachtvergunning. Er ontstonden laboratoria waar het leven niet op kweek gezet-, maar vermenigvuldigd werd. Er was geen sprake meer van lopende banden, maar van aandacht voor de mens. Voor mensen die vastlopen, voor personen die al tientallen jaren naarstig op zoek waren naar de stolp. Voor generaties Bosschenaren die hier vonden wat ze nergens anders konden vinden.

Officieel heeft het Werkwarenhuis nog vier jaar. Zo staat het in het contract. Maar vergeet niet dat iets dat in beweging is gekomen, niet meer gestopt kan worden. Dat de effecten van de trillingen in de afgelopen zeven jaar, blijvende getuigen zijn van verandering. Van experiment, van (toegepaste) kunst en design én van de overtuiging dat het gaat om mensen. Koester die energie. Behoud op een of andere manier de functies die het Werkwarenhuis, Van Aken en Social label gecreëerd hebben. Neem ze serieus, zet ze aan de tafel waar gesproken wordt over de toekomst. Kijk wat er gebeurt als je niet tijdelijk, maar permanent ruimte geeft aan vrijheid. Maak van een creatieve haven, een creative heaven.

 

Dit essay is geschreven naar aanleiding van Ronde Tafel gesprekken over placemaking in het Werkwarenhuis. Maart 2022